Arjen Slooter: prof en AIOS
Arjen Slooter: prof en AIOS
Geïnspireerd door de boeken van Oliver Sacks promoveerde hij op dementie en ging hij de opleiding neurologie doen met altijd al speciale interesse voor de neuropsychiatrie. Aan het einde van zijn opleiding fascineerde de acute neurologie het meest en daarom koos hij voor de intensive care. Zijn onderzoek naar delirium bij IC-patiënten heeft dit onderwerp op de kaart gezet. Maar nu is professor Arjen Slooter weer AIOS geworden. In de psychiatrie.
‘Het is bijzonder hoe je je als mens ontwikkelt: als coassistent overwoog ik al om psychiater te worden, maar zaken die ik toen niet aantrekkelijk vond aan de psychiatrie weerhielden me. Nu vind ik deze zaken juist wel interessant. De cultureel-filosofische kant. Psychiatrische concepten die niet te vangen zijn met biomarkers. Fysieke processen die leiden tot een andere manier van voelen en denken. En dat de grens tussen normaal en abnormaal niet altijd duidelijk en vaak arbitrair is. Ik vind al die complexiteit heel interessant.
Veel artsen kiezen voor de IC-geneeskunde om de heftige ziektebeelden, de patiënt in shock, met falende organen. Maar de psychiatrie kan minstens zo heftig en indrukwekkend zijn. Daarbij is de impact van psychiatrische problematiek enorm. Ik mis wel de snelheid van de IC. Als je iets goed doet bij een IC-patiënt zie je daar meestal snel resultaat van. Maar ook de snelheid waarmee je kunt handelen: is er een CT-scan nodig, dan krijg je die. Bij de psychiatrie is de snelheid lager, zowel in de therapeutisch respons als in de logistiek. In de GGZ is verbetering nodig, er is nu te veel versnippering. Op de IC staat de patiënt echt helemaal centraal. De wachttijden in de psychiatrie zijn frustrerend. Als ik als intensivist een patiënt op de SEH had met een saturatie van 80%, dan namen we die meteen op. Ik zei niet: “We hebben over een week een bed voor u”. Heb ik nu iemand die ernstig depressief is, dan kan hij of zij zo een half jaar moeten wachten, terwijl elke dag een hel is. Psychiaters moeten de urgentie duidelijker maken. Er is veel psychische ellende, en psychische ellende is anders dan fysieke ellende. Ik vind de impact groter, er rust een taboe op, het is slecht bespreekbaar.
Ik was supervisor, en ben nu weer degene die het veldwerk doet. Maar ik blijf ook hoogleraar en ga door met onderzoek naar delirium. Iedereen is enthousiast en mensen spreken me aan dat ze het gaaf vinden dat ik de stap heb durven zetten. Natuurlijk had ik ook twijfels. Ik heb van tevoren met veel mensen, met name psychiaters, gesproken. Ik ben ook gewaarschuwd: “Weet je het wel zeker?” Ik heb meegelopen met poli’s en patiëntenbesprekingen bijgewoond. Toen wist ik weer: dit is het voor mij. Hetzelfde gevoel wat ik destijds voor de neuro-IC had. Ik mis mijn oud-collega’s van de IC trouwens wel. Op de IC doe je het veel meer samen en geef je de zorg voor de patiënt door.
Er zijn zoveel interessante aspecten aan de psychiatrie. Ik vind de interactie tussen het fysieke brein en de geest het meest boeiend. Transcraniële magneetstimulatie bij depressie, diepe hersenstimulatie bij Gilles de la Tourette of een obsessieve compulsieve stoornis. Fas-ci-ne-rend. De interactie met somatiek zoek ik toch weer op. Ik word geen psychiater die alleen maar met patiënten op de sofa gaat praten.
Het leuke aan assistent zijn is dat je weer heel veel leert. Ik had geen idee van kinderpsychiatrie. Zelf leertherapie ondergaan is verplicht tijdens de opleiding. En ook al heb je geen grote psychische problemen, je leert er toch van: inzicht in patronen die je ontwikkeld hebt, projectie, enzovoorts. Ook vond ik de omgaan-met-agressietraining heel nuttig. De-escaleren, echt contact maken, daarna grenzen stellen. Daar kunnen we op de IC ook ons voordeel mee doen.
Mijn belangrijkste boodschap is: als je twijfelt zijn er meer mogelijkheden dan je eerst denkt, en iets anders gaan doen kan heel leuk zijn. Bovendien zijn een aantal vakken zeer geschikt om op latere leeftijd mee te beginnen.’