De lange dienst
Jozef Kesecioglu ‘De intensivist is een erkend en gewaardeerd specialisme geworden’ 
Inhoud:

    Auteur(s):

    Tekst Matthijs Kox en Kristine Vonhof-Koekkoek, beeld Matthijs Kox en Jeannine Hermens 

    De lange dienst

    Jozef Kesecioglu ‘De intensivist is een erkend en gewaardeerd specialisme geworden’ 

    Eind mei ging Jozef Kesecioglu met pensioen, maar zijn echte afscheidsfeest was natuurlijk het ESICM LIVES congres dat eind juni in Utrecht plaatsvond. Professor Kesecioglu (66) werd geboren in Istanbul, Turkije en kwam naar Nederland voor de liefde. Hij was van 2018 tot 2020 president van de European Society of Intensive Care Medicine (ESICM) en vanaf 2005 hoofd van de IC van het UMC Utrecht. De Intensivist vroeg hem om een terugblik op zijn carrière en een vergezicht naar de toekomst.

    Kunt u iets over uw achtergrond vertellen?

    ‘Ik ben in Istanbul begonnen als assistent in opleiding op de afdeling Anesthesiologie. Op mijn eerste dag kwamen we ook op de IC en daar lag een patiënt met een organofosfaatintoxicatie (een pesticide die in de landbouw gebruikt wordt). Toen ik het IC-team met die patiënt bezig zag, dacht ik: “Zo wil ik ook worden!” Daarna heb ik vrijwillig veel diensten op de IC gedraaid. Toen ik naar Nederland kwam was er in Rotterdam geen gelegenheid om op de IC te werken, die was destijds nog in handen van de primaire specialisten zoals chirurgen en longartsen. Ik kon wel twee jaar op de kinderchirurgische IC aan de slag. Toen ontmoette ik professor Stoutenbeek, die net van het OLVG naar het AMC was gegaan. Hij vroeg me of ik bij hem wilde komen werken. In het AMC werd ik plaatsvervangend hoofd van de afdeling. Na een aantal jaar kreeg ik het aanbod om in Utrecht te komen werken. Daar werd ik afdelingshoofd en heb ik de reorganisatie vormgegeven.’

    Wat zijn de belangrijkste verschillen tussen de IC zorg in Turkije en Nederland?

    ‘Ik ga nog regelmatig op werkbezoek in Turkije en zie dat de verschillen steeds kleiner worden. Ze moesten daar wel van ver komen. In het Istanbul van de jaren tachtig hadden we maar 35 IC-bedden op een bevolking van tien miljoen! We moesten geld lenen voor studieboeken en toegang tot wetenschappelijke tijdschriften hadden we niet. De financiële situatie wordt gelukkig steeds beter en deze problemen worden opgelost. Ik durf zelfs wel te stellen dat de kennis net zo goed is als hier, al is de apparatuur wel meer verouderd.’

    Voor een reorganisatie deinst u niet terug. Dit hebt u op verschillende plekken gedaan. Wat dreef u om steeds iets nieuws op te bouwen?

    ‘Ik houd van verandering en van grote uitdagingen. In Istanbul heb ik de IC, die nog uit de jaren zestig stamde, naar jaren tachtig standaarden gebracht. Zo heb ik nieuwe behandelingen ingevoerd en beademingsapparaten aangeschaft. In het AMC heb ik bijgedragen aan de reorganisatie die onder leiding van professor Stoutenbeek werd uitgevoerd. Daar heb ik samen met de architect zelfs nog de nieuwe IC ontworpen! De grootste klus was de reorganisatie in het UMC Utrecht: vier losse IC’s samenvoegen tot één nieuwe afdeling, gevolgd door de nieuwbouw.’

    Wat is het moeilijkst aan leidinggeven aan een IC-afdeling?

    ‘De mens is de enige diersoort die echt kan veranderen, maar mensen willen niet veranderen! De uitdaging is dus om ze te overtuigen dat verandering nodig is, en dat het daarmee ook echt beter wordt. Dat is de grootste uitdaging in alle vakgebieden, en trouwens ook in het leven in het algemeen.’

    Wat is de belangrijkste verandering op IC-gebied die u heeft meegemaakt?

    ‘De waardering van het beroep intensivist. Toen ik naar Nederland kwam runden de moederspecialisten de IC nog. Vanaf de oprichting van de GIC in 1992 is er veel ten goede veranderd en is de intensivist een erkend en gewaardeerd specialist geworden.’

    De ethische kant van IC-geneeskunde heeft altijd uw aandacht gehad, zo was u lang voorzitter van de ethiekcommissie van de ESICM. Wat fascineert u zo aan dit onderwerp?

    ‘Op de IC speel je elke dag met leven en dood. Ethiek is daarom verweven met de IC-geneeskunde. Zo schreef een Oostenrijkse arts in 1957, toen de IC net opkwam, een brief aan paus Pius XII met de boodschap: “Door deze nieuwe behandelmogelijkheden gaan patiënten niet langer dood, maar ze worden ook niet beter. Dat frustreert de artsen en ook de familie van de patiënt. Wat moeten we doen?” De paus antwoordde: “Als er geen kans op genezing bestaat, is stoppen van de behandeling moreel acceptabel.” In 1957! Dat zou de paus van nu nooit zeggen! Wat is zinvol, wat is zinloos? Die afweging heb ik altijd heel interessant gevonden. In verschillende geloven wordt daar ook weer anders tegenaan gekeken. Zo heb ik veel geleerd van Charles Sprung, één van mijn mentoren. Hij is Joods en streng gelovig, wat invloed heeft op zijn behandelbeslissingen.’

    Hoe heeft u de tijd als president van de ESICM ervaren, die deels samenviel met de COVID-19-pandemie.

    ‘Het eerste jaar, nog voor de pandemie, was fantastisch! Ik heb toen heel veel mensen ontmoet en nieuwe initiatieven ontplooid, bijvoorbeeld de oprichting van een Data Science-sectie. Toen kwam COVID-19. We dachten: als we op onze handen gaan zitten dan gaat het mis. De ESICM zou dan ook financieel in gevaar komen. Ik heb toen samen met de president-elect en de CEO van de ESICM het heft in handen gekomen. Zo hebben we onder meer de COVID-19-webinars georganiseerd. Bij de eerste was er nog geen casus in Europa en hebben we een Chinese professor uitgenodigd. Toen kwamen de eerste patiënten en hebben we op een zaterdag een COVID-19 marathon webinar georganiseerd. Daar deden 7000 deelnemers aan mee, en op maandag hadden bijna 140.000 mensen het bekeken! Door deze aanpak hebben we uiteindelijk dat jaar zelfs een klein beetje winst gemaakt. Verder heb ik het belang van de IC bij de EU in Brussel benadrukt. Die wisten daarvoor niet wat IC betekende, nu gelukkig wel.’

    Wat is uw grootste succes?

    ‘De reorganisatie van het IC-Centrum UMC Utrecht. Dat was ook de grootste uitdaging. Ik ben er achter gekomen dat ik twintig coronairarteriën had, maar er nog maar vijf over heb! Ik kreeg zo vaak de vraag: “Wanneer is reorganisatie klaar?” Dan antwoordde ik: “Als ik om drie uur ‘s nachts niet meer wakker wordt en tot zes uur naar het plafond lig te staren”.’

    U haalt graag grappen uit met collega’s. Sommigen geven zelfs aan dat hoe dichter u bij uw pensioen komt, hoe rebelser u wordt. Zo liggen de simulatiepoppen in het UMC Utrecht inmiddels in buikligging met uw visitekaartje op hun rug. Wat is uw beste grap?

    ‘In Istanbul mocht familie van patiënten maar heel sporadisch het ziekenhuis binnen. Eén tijdslot van één à twee uur, dat was het. Maar als je de bewakers bij het ziekenhuis wat geld toestopte, dan kon je wel naar binnen. De bewaker zei dan tegen de andere familieleden die buiten wachtten: “Deze mensen hebben een uitzonderlijke reden, waardoor ze wel naar binnen mogen.” Wij dokters kwamen in burgerkleding bij het ziekenhuis aan. De bewakers kenden ons, deden de deur open, en maakten duidelijk aan de wachtende familieleden dat wij de artsen waren. Toen de bewaker de deur opendeed heb ik eens heel opzichtig een bankbiljet in zijn achterzak gestoken. Toen was hij natuurlijk de gebeten hond bij de menigte! Hij had zijn lesje toen wel geleerd.’

    Heeft u tips voor intensivisten om dit soms toch zware werk vol te houden?

    ‘Als je plezier in je werk en een drive voor IC-geneeskunde hebt, dan word je niet moe. Je moet waken voor saaiheid. Voor dag in dag uit hetzelfde doen. Afwisseling is essentieel om het vol te houden. Richt je dus ook op andere taken buiten de klinische werkzaamheden, zoals onderwijs, onderzoek, management, commissies etc. Dat heb ik in mijn carrière altijd gedaan en dat heeft het voor mij leuk gehouden.’

    Wat zijn de belangrijkste uitdagingen voor de IC-zorg van de toekomst?

    ‘Ten eerste: De juiste patiënt in het juiste bed krijgen. Er liggen nog teveel patiënten op de IC die er eigenlijk niet thuishoren. Daarbij spelen twee zaken een rol. De afdelingen kunnen steeds minder. Daarom moeten patiënten vaak erg snel naar de IC. Daarnaast is de vergoeding voor een bezet bed een perverse prikkel om patiënten op de IC te houden, terwijl ze daar vaak niet (meer) thuishoren. Een tweede uitdaging is de exponentiële stijging van medicatiekosten. Die moet in de hand gehouden worden, we moeten daarover echt in gesprek met de farmaceuten. Ten derde: De veranderende eigenschappen van de dokters. Arts worden is niet zo populair meer. Het is hard werken, het kost je minimaal zes jaar aan opleiding plus vijf tot zes jaar aan specialisatie. Het probleem speelt ook buiten onze grenzen. Een tijdje geleden vroegen de andere past-presidents van de ESICM me om samen een stukje te schrijven met als onderwerp: Waarom wil de nieuwe generatie anders en misschien wel minder werken? Toen heb ik gevraagd: Wie van jullie behoort tot die generatie? Niemand dus… We moeten die generatie zelf aan het woord laten en niet vanaf de zijlijn over ze oordelen. Bij de verpleging is het probleem nog groter. Die kunnen zo een andere baan krijgen die veel regelmatiger is, net zo goed of beter betaalt, en vaak ook nog meer langetermijnperspectieven biedt. Iedereen heeft er de mond vol van dat we meer moeten opleiden, maar dat gaat dus niet werken. We moeten eerst de veranderingen op het gebied van levensstijl en werkcultuur in de laatste dertig tot veertig jaar analyseren en dan passende oplossingen proberen te vinden. Kijk: De jonge generatie verklaart ons voor gek dat we zoveel avonden en weekenden willen werken. Wij geven soms af op hen omdat ze dat niet willen. Die werelden moeten we bij elkaar zien te brengen.’

    Wat gaat u na uw pensioen doen?

    ‘Ik kan met een gerust hart afscheid nemen, mijn cyclus is rond. Ik kom nu in een andere fase van mijn leven. In Turkije gaan veel artsen na hun pensioen toch nog door in een privékliniek, daar heb ik geen zin in. Je wordt toch ouder en je prestaties worden er ook niet beter op. Ik blijf nog wel actief voor de ESICM, bijvoorbeeld bij het maken van richtlijnen. Verder heb ik al voor het hele jaar uitnodigingen voor congressen. Ik blijf dus nog wel een beetje bezig. Voor als ik echt niets meer te doen heb: ik heb een woonkamer met aan alle kanten ramen, dus heel veel plaats voor geraniums! O wacht, ik realiseer me net: ik ben de enige in de familie die geen Frans spreekt…. Dat ga ik leren!’