Een tuchtklacht
Auteur(s):
Victor van Bochove
Afdeling Intensive Care, Franciscus Gasthuis & Vlietland, Rotterdam
Correspondentie:
V. van Bochove - v.bochove2@franciscus.nl
Een tuchtklacht
Het is vrijdagmiddag 18 uur. Na een drukke werkweek staat het vrije weekend voor de deur. Ik probeer met wisselend succes mijn dochter van enkele maanden oud een hapje binnen te laten houden in plaats van het uit te spugen. Dan gaat de deurbel. De postbode. Vreemd, die belt nooit aan. Mijn vrouw neemt een aangetekende brief aan. ‘Voor jou’, zegt ze, ‘er staat iets op van ‘R, T, G. Of ik weet wat het kan zijn.’
Direct herken ik de afkorting. Ik bemerk een range aan fysiologische FFF responses: tachycardie, zweten, angst, hartkloppingen. Ook schieten er direct allerlei vragen door mijn hoofd: Een tuchtklacht? Ik? Van wie zou het zijn? Ken ik de patiënt nog wel? Wat moet ik nu doen?
Ik heb de neiging de brief nog even dicht te laten en me eerst te focussen op het eten van mijn dochter. Tegelijk merk ik dat ik er niet meer bij ben met mijn hoofd. Mijn vrouw neemt het over en ik maak de brief open. Ik herken de naam en de casus. Uiteraard zou ik bijna zeggen. Ik vermoed dat elke dokter wel een aantal casus kan bedenken waar je een mogelijke tuchtklacht van verwacht. Ik lees de brief en klacht zorgvuldig door en direct gaat het analytische deel van mijn brein aan. Wat is precies het verwijt? Kan mij dit verweten worden? Wat is het juridische kader hiervan?
Ik heb de neiging direct actie te ondernemen en iemand te bellen. Maar wie? Een collega? De ziekenhuisjurist? De voorzitter van de Raad van Bestuur of coöperatiebestuur? En wat kunnen zij ermee op vrijdagmiddag laat? Ik besluit dit gevoel te onderdrukken en maandag hierop te acteren. Wat volgt is een vrij weekend dat minder vrij voelt dan een ander vrij weekend.
Maandag volgt dan het begin van een maandenlange procedure. Stap één is overleg met de ziekenhuisjurist en de tuchtklacht melden bij de besturen van het ziekenhuis. Hierna volgt een melding bij de rechtsbijstandsverzekering. ‘Zij nemen binnen enkele dagen contact met je op’, wordt mij verteld. Binnen enkele dagen? Ik wil dit nú adresseren. Na enkele besprekingen met de jurist wordt er een verweerschrift opgesteld. Op inhoudelijke punten corrigeer ik dit verweerschrift enigszins, waarna de jurist het weer moet herzien. Het zijn dertien pagina’s met een boodschap die in één zin had gepast. Hoort erbij. Ik krijg nog de vraag of ik gebruik wil maken van het mondelinge vooronderzoek. Hier wordt om moverende redenen vanaf gezien. We zijn inmiddels zo’n drie maanden verder, waarin al vele uren overleg, teruglezen van de status en verweerschrift schrijven en corrigeren zitten.
En dan is het wachten. In eerste instantie op het besluit of de klacht ter zitting zal komen of in de raadskamer zal worden behandeld. Dat laatste blijkt het geval, maar vanwege een procedure die parallel loopt, zal de uitspraak pas komen zes weken na die zitting. Al met al komt de uitspraak acht maanden na de initiële klacht. Maanden waarin naast inhoudelijk terugkijken ook gevoelens als boosheid, angst (wat als...) en schaamte je zelfvertrouwen enigszins aantasten en soms je handelen beïnvloeden.
Het tuchtrecht heeft als doel de kwaliteit van de individuele gezondheidszorg te bewaken en te bevorderen en de patiënt te beschermen tegen ondeskundigheid en onzorgvuldig handelen van een zorgverlener. Het recht te klagen is een groot goed en patiënten en/of nabestaanden moeten deze mogelijkheid altijd hebben. Echter, wie beschermt de dokter tegen ondeskundig en onzorgvuldig klagen? De impact op de individuele zorgverlener van een (lopende) tuchtklacht kan groot zijn en ook negatieve gevolgen hebben voor de zorg van andere patiënten. En deze klacht? Ik was niet betrokken bij het proces waar de klacht over ging. ‘Klacht ongegrond.’