Basics
Hoogtecorrectie bij de arterielijn: hoe werkt dat nu precies?
Inhoud:

    Auteur(s):

    Martijn Vrouenraets1,3, Marcel Aries1,2


    1Maastricht University Medical Center+, Afdeling Intensive Care, Maastrich

    2School of Mental Health and Neurosciences, Universiteit Maastricht, Maastricht

    3Technical Medicine, University of Twente, Enschede

    Correspondentie:

    Marcel Aries - marcel.aries@mumc.nl
    Basics

    Hoogtecorrectie bij de arterielijn: hoe werkt dat nu precies?

    Iedere intensivist weet dat voor accurate metingen van de invasieve bloeddruk de transducer - oftewel drukmeter - op rechteratriumhoogte geplaatst dient te worden. Hiermee wordt een centrale of aortale bloeddrukmeting verkregen die essentieel is voor continue hemodynamische bewaking. In de literatuur wordt dit externe referentiepunt de ‘flebostatische as’ genoemd.[1] Door de transducer kortdurend met de atmosferische lucht te verbinden, wordt de mechanische druk van de transducer op dit anatomische punt op ‘0 mmHg’ gezet en ook zodoende als elektrisch ‘0’-signaal op de bewakingsmonitor gepresenteerd. De transducer is verbonden met een vloeistofgevulde druklijn (met verwaarloosbare weerstand) die verbonden is met een canule die ingebracht is in een perifere arterie, veelal de arteria radialis. De arm van de patiënt kan tientallen centimeters verplaatst worden zonder enig effect op de gemeten invasieve bloeddruk. Wat zorgt ervoor dat deze bloeddrukmeting onafhankelijk is van de positie van het meetpunt?

    Figuur 1  Patiënt met invasieve bloeddrukmonitoring met verschillende armposities (A, B en C) en transducerposities (D en E). De getallen bij de stippellijnen representeren de drukken op verschillende posities. De hydrostatische druk wordt toegelicht met de vloeistofkolom.
    MAP = Mean Arterial Pressure; HR = heart rate

    [figuur 1A]

    In figuur 1A ligt de arm naast het lichaam van de patiënt. De transducer is op rechteratriumhoogte geplaatst en de radialiscanule ligt ook op deze hoogte. Hydrostatische correctie voor de invasieve bloeddruk - in de figuur op de monitor weergegeven met een mean arterial pressure (MAP) van 70 mmHg - is niet nodig.

    [Figuur 1B]

    In figuur 1B houdt de patiënt de arm omhoog, terwijl de transducer nog steeds op rechter atriumhoogte hangt. Hoewel de gemeten druk in de arteria radialis, vanwege het hydrostatische drukverval, wel degelijk lager is dan de bloeddruk in de aorta (- 35 mmHg), blijft de weergegeven bloeddrukwaarde op de monitor onveranderd ten opzichte van situatie in figuur 1A. Dit is te verklaren doordat in deze situatie de druk bij de transducer weer met dezelfde orde toeneemt door de hydrostatische waterkolom in de lijn (+35 mmHg). Oftewel, er is geen netto invloed van de vloeistofkolom op de gemeten druk bij de transducer.

    [Figuur 1C]

    Een vergelijkbare redenering geldt voor figuur 1C waarbij de arm omlaag hangt langs het bed. De druk is met 35 mmHg toegenomen in de arteria radialis, maar er is gelijktijdig een drukverval van 35 mmHg in de arterielijn tot aan de transducer.

    [Figuur 1D]

    [Figuur 1E]

    Indien per abuis de transducer boven of onder het rechteratrium wordt geplaatst, geeft dit wel een foutief gemeten invasieve MAP door een af (figuur 1D) of toegenomen (figuur 1E) hydrostatisch druk ter hoogte van de transducer.

    Concluderend geldt voor het correct meten van de invasieve bloeddruk dat alléén de positie van de pomp (het hart) en de druksensor (transducer) een rol spelen. Door de opbouw van de arterielijn heffen de hydrostatische drukverschillen tussen het hart, het arteriële meetpunt en de transducer elkaar op.

    Referenties

    1. Saugel B, Kouz K, Meidert AS, Schulte-Uentrop L, Romagnoli S. How to measure blood pressure using an arterial catheter: A systematic 5-step approach. Crit Care. 2020; 24:1–10.