De lange dienst
Je kunt iedere dag ‘die dokter’ zijn voor de patiënt
Inhoud:

    Auteur(s):

    Nicolas Schroten

    De lange dienst

    Je kunt iedere dag ‘die dokter’ zijn voor de patiënt

    Hans van der Hoeven is dit jaar precies veertig jaar dokter. Hij studeerde op zijn vijfentwintigste af en begon meteen in de kliniek. Ruim dertig jaar geleden werd hij intensivist, waarvan de laatste twintig jaar als afdelingshoofd in het Radboudumc. Hij heeft het vak zien veranderen en er mede voor gezorgd dat er een IC-opleiding kwam. Nu gaat hij met pensioen, samen met Gert-Jan Scheffer, afdelingshoofd anesthesiologie in Nijmegen. ‘We zijn samen begonnen en altijd maatjes gebleven. Onze afdelingen zijn dan ook nauw betrokken. We hebben het samen geweldig gehad. Daarom is het ook geweldig om samen afscheid te kunnen nemen.’

     

    Ik begin maar met de olifant in de kamer. Hoe is het om met pensioen te gaan?

    ‘Het is heerlijk. Maar als ik nog tien jaar zou moeten werken, dan zou ik dat ook met het grootste plezier doen. Ik ga nog met 120% plezier en 140% energie naar mijn werk. Ik ga tot op de laatste dag op volle kracht door. Het past ook helemaal niet bij mijn karakter om het rustiger aan te doen. Als je iets doet, doe het dan voor de volle 100%, en stop daarna dan ook helemaal. Ik denk dat ik dat wel kan. Ik realiseer me best dat ik mijn hobby’s de afgelopen jaren verkwanseld heb. Het is echt een drukke baan: hoogleraar en afdelingshoofd, zeker omdat ik nog steeds veel zaalwerk doe. Dat heb ik altijd voor minimaal de helft van mijn tijd gedaan en de laatste tijd zelfs voor 70%. Ik ben door een paar life-events wel met mijn neus op de feiten gedrukt: het is niet vanzelfsprekend dat je gezond blijft. 20 december is mijn formele afscheid. Dan word ik 65 en stop ik ook echt. Op 24 november is mijn afscheidsrede. Daarna ga ik op vakantie, de wereld over fietsen. Er zijn me veel functies aangeboden voor na mijn pensioen, maar die heb ik allemaal afgehouden. Ik wil nog met alle plezier een voordracht houden, bijvoorbeeld over fysiologie, maar niet met een verplicht karakter.’

    Betekent dit dat je ook stopt met de Schiermonnikoog cursus?

    ‘Dat doe ik dit jaar inderdaad voor het laatst. Alle mensen die er ooit gedoceerd hebben zijn erbij. Zo wordt het voor mij een soort afscheidsfeestje, een reünie. Ik kan “Schier” alleen maar doen omdat ik het hele jaar fellowonderwijs geef. Daarvoor houd ik ons vak tot in de puntjes bij, maar het is een flinke hoeveelheid werk. Arthur van Zanten en Astrid Hoedemaekers hebben aangegeven het in de toekomst wat anders te gaan doen, want zo is het niet vol te houden.’

    Ook daar dus weer het einde van een tijdperk.

    ‘Iedereen weet dat het concept van Schier is gejat van Jan Vandenbroucke. Hij deed dat destijds met epidemiologie-onderwijs. Het is een van de leukste dingen die ik in mijn carrière heb gedaan. Een droom, die Anita van Zanten mogelijk heeft gemaakt. De connectie met de groep, het geklets. De mooiste verhalen komen namelijk tussen het formele onderwijs door. We hebben er altijd gigantisch veel energie in gestopt, ook dit jaar weer.’

    Ik kan me voorstellen dat je het IC-vak hebt zien veranderen.

    ‘Ja, dat is de grote lol. Toen ik begon stond de IC-geneeskunde nog in de kinderschoenen. Bert Thijs en Guy Bruining waren destijds de grote intensivisten in Nederland. Die hebben het vak op de kaart gezet. Verder had je Dirk Zandstra en Johan Groeneveld, iets ouder dan mijn generatie. Daarna kwam een hele jonge groep die het vak moest gaan ontwikkelen.

    Alles waar we ons nu mee bezighouden was destijds onbekend. Zo beademden we de longen letterlijk aan gort. Toen gingen we kleine teugvolumina gebruiken en voor het eerst een patiënt op de buik beademen. Mijn baas draaide elke ochtend de patiënt terug op de rug… Maar wij arts-assistenten geloofden in het nieuwe concept waarover we in Brussel gehoord hadden, en draaiden de patiënt in de avond gewoon weer op de buik. Zo heb ik vergelijkbare ontwikkelingen meegemaakt op het gebied van de circulatie en op vele andere terreinen. Ook heb ik het vak zien professionaliseren. Er was voorheen overal strijd tussen de moederspecialisten en de intensivisten. Nu is het volledig normaal dat een intensivist het hoofd van de IC is. Weliswaar heeft hij of zij niet alles voor het zeggen - in mijn ideaalbeeld is dat overigens wel zo - maar diegene heeft wel duidelijk de leiding. En het is volstrekt helder wie de meeste kennis van IC-geneeskunde heeft. Dat was totaal niet het geval toen ik begon. Door kwaliteitsslagen in de opleiding is het niveau van de intensivisten ook steeds hoger geworden. Dat is natuurlijk prachtig om te zien, zeker omdat ik daar zelf voor een deel vorm aan heb kunnen geven. Ter vergelijk: wij kregen geen onderwijs, we organiseerden het zelf. Door elkaar les te geven leerden we de theorie achter ons handelen. Ik gaf als arts-assistent de bazen iedere dinsdag een uur les over IC-geneeskunde. Dan begrepen ze ons tenminste een beetje!

    Hoewel de intensivist van nu dus veel beter is opgeleid dan wij vroeger, ontbreekt er ook iets: wij mochten alles uitproberen. Het kennisdomein was klein, dus alles wat je op de IC deed was goed. Anders zou de patiënt toch overlijden. Zo leerden we met vallen en opstaan. Er was een enorme expositie aan casuïstiek en ingrepen. Die deed je zelf en je was er ook zelf verantwoordelijk voor. Er was geen steun. Dus ging je af en toe op je bek en dan moest er met spoed een anesthesioloog opgetrommeld worden als je de tube er niet in kreeg. Maar dat was wel heel nuttig. Ik heb sterk het gevoel dat je tegenwoordig op allerlei manieren beschermd wordt, tot vrijwel het einde van de opleiding.'

    Je geeft aan wat je allemaal hebt meegemaakt en reflecteert op het veilige klimaat van tegenwoordig. Toch is er vandaag de dag veel stress en burn-out onder intensivisten. Hoe komt dat denk je?

    ‘Het laatste wat ik wil, is klinken als een oude vent die hangt aan het verleden. Dat doe ik niet. Ik zie dat de maatschappij razendsnel verandert. En hoewel de draagkracht van de mensen nog steeds groot is, is de draaglast gigantisch. Die wordt in mijn ogen echter maar voor een klein deel door het werk bepaald. Als ik praat met mijn maatjes van vroeger, dan kent niemand van hen iemand die burn-out is geweest. Echt niemand. We kenden het gewoon niet. Dan kun je zeggen dat we de symptomen niet hebben herkend, maar zo simpel ligt het volgens mij niet. We waren vrolijk, we werkten hard en natuurlijk zat het weleens tegen. Maar niemand was het zo zat dat het niet meer ging. En we maakten in die tijd echt lange dagen. In de Clara (het voormalige Sint Claraziekenhuis in Rotterdam – red) begonnen we op vrijdagmiddag en mochten we op maandagmiddag om twaalf uur naar huis. Op dinsdag begon je dan gewoon weer op zaal. Als het een beetje tegenzat, had je hooguit af en toe een uurtje in bed gelegen, maar wel twintig opnames gehad, ik-weet-niet-hoeveel mensen gezien, reanimaties gedaan, de hele rataplan. Maar burn-out was ik niet.

    Wat ik wel moet bekennen: hoewel ik een vriendin had, bungelde die er toch een beetje bij. Mijn werk stond op nummer één, ik had geen kinderen en geen stress van een app-systeem wat de hele dag afgaat. Nu zijn er constant apps en mailtjes waarop je moet reageren. Ook: vroeger stuurde ik een artikel voor publicatie per post naar Amerika en hoorde vijf maanden niks. Je kon dan ook niks doen. Nu krijg je je artikel bijna direct terug.

    Naar mijn mening krijgen artsen in opleiding tegenwoordig alle ruimte om te verdiepen, te reflecteren en bij te komen van nare gebeurtenissen. Maar er is nu zoveel naast het werk wat ook moet. Je partner, die het ook druk heeft, en je kinderen. Die kun je niet laten vallen. Je werk wel. Dat is het minst kostbare in zo’n crisissituatie. Dan denk je weer vanuit het ziekenhuis: “Hoe kunnen we dat voorkomen?”. Daar wordt stap, na stap, na stap gezet, maar ik zie het eerlijk gezegd niet beter worden. Als wij vroeger uit het ziekenhuis kwamen, dan stonden we ook echt “uit”. Nu staan mensen nooit meer “uit”. Dat is een enorm verschil.’

    Je hebt rustgevende hobby’s. Houden die je in balans?

    ‘Jazeker. Mijn grote is passie is de Noordpool. Samen met mijn vrouw Moniek heb ik daar tal van expedities gedaan. En als ik daar vier weken ben, dan ben ik ook echt weg. Ik vergeet het hele ziekenhuis. Je bent daar in het mooiste stuk van de wereld en je bent alleen maar bezig met overleven: hoe ga ik de dag doorkomen? Waar kom ik uit? Kan ik daar wel overheen? Zijn er beren? Moet er vannacht iemand wachtlopen? Geen telefoon, want je hebt toch geen bereik. Als ik terugkom heb ik weer voor het hele jaar energie. En als het dan halverwege het jaar toch weer moeilijk werd, dan planden we een nieuw avontuur. Dan kwam ik ’s avonds thuis, pakte een kop koffie en zei: “Moniek, laten we even gaan zitten. Hoe gaan we het doen? Welke route? Nemen wie iemand mee of gaan we met zijn tweeën?” Dat was voor mij voldoende. Datzelfde geldt voor mijn grote hobby’s: vogeltjes, fietsen en fotografie. Dat zijn allemaal dingen waar ik, ook in mijn eentje, uren mee bezig kan zijn. Op zoek naar dat ene mooie plaatje, dat mooie beestje. En als dat niet lukt, dan is het ook niet erg. Je hoeft ze niet te scoren. Je bent lekker in de natuur en je ziet wel. Dat is het mooie van de natuur.’

    Je bent op een gegeven moment ook patiënt geweest op je eigen IC. Heeft dat je kijk op het werk als dokter of afdelingshoofd veranderd?

    ‘Jazeker. Je realiseert je dan dat “even een operatie afzeggen omdat er wat tussendoor komt” echt verschrikkelijk is voor diegene die op een openhart- of hersenoperatie wacht. Je gaat echt niet met plezier die dag in. “Nou, vandaag even lekker mijn borstkast of mijn hoofd open”. Vooral mijn hersenoperatie heeft heel veel indruk gemaakt. Dat was echt beklemmend en eng. Ook omdat ik me niet goed kon voorbereiden. Dinsdag hoor je dat je een hersentumor hebt en de neurochirurg heeft vrijdag een plekje om je te opereren. Dan heb je drie dagen. Het zit op een nare plek. Misschien ga ik er wel hartstikke dood aan. Of ik ben zwaar beschadigd en dan ben ik geen hoogleraar meer. Drie dagen is echt te kort om je voor te bereiden. Om een zinvol gesprek met je vrouw te hebben. Dat kan helemaal niet. En dat maken onze IC-patiënten dus ook mee. Ze worden van het ene op het andere moment ziek en niemand kan ze daarop voorbereiden.

    Ik vond mezelf altijd een empathische dokter, maar toen merkte ik pas echt hoe belangrijk het is dat wat de dokter zegt, hij of zij ook daadwerkelijk doet. Zo zei André Groothuis, de hoogleraar neurochirurgie: “Hans, ik ben er vanavond om zes uur”. En hij was er ook precies om zes uur. Dat was maar goed ook, want ondertussen lag ik in bed te denken: “Verdomme, als hij om kwart over zes komt, dan moet hij vast langer overleggen over mijn casus en betekent dat vast dat mijn tumor er net niet helemaal uit is. Gaan ze nog bestralen, gaan ze dit of dat doen?” Je probeert aan van alles af te lezen of wat de dokter zegt, ook echt zo is. Ik heb vreselijk veel geleerd over non-verbale communicatie. Dat is ook wat ik mijn fellows altijd meegeef: laat de woorden die je zegt passen bij het gedrag dat je vertoont. Je kunt de patiënt uitgebreid geruststellen, maar als je even je wenkbrauw optrekt, dan zit de patiënt al te denken: “Bedoelt hij het echt zo, of zit het toch anders?” Daar komt bij dat je niet kunt praten, want je hebt een buis in je keel. Dat soort dingen spelen werkelijk een heel belangrijke rol.

    Het meest afgrijselijke was de MRI-scan voor de diagnose. Ik was uiteraard bang. In de MRI kun je via een spiegel kijken naar het hokje waar de foto’s gemaakt worden. En ik zag de mensen wijzen op een schermpje. Er was een foto van mij gemaakt en ik zag iedereen wijzen. Ze gingen bellen. En ik dacht: “God, je hoeft mij helemaal niks meer te vertellen. Het is helemaal mis.” Die non-verbale communicatie zie ik ook tijdens de visite op de IC. Je kunt alles wat je met moeite hebt geprobeerd uit te leggen vergallen door één keer je schouders op te halen of te fronsen naar de arts-assistent.

    De belangrijkste les die ik dus geleerd heb is: als je een patiënt iets belooft, dan moet je het ook waarmaken. Niet vijf minuten later, niet vijf minuten eerder. Doe wat je die patiënt beloofd hebt en laat wat je zegt in overeenstemming zijn met je gedrag. Dan kun je zo’n enorme steun zijn in de meest kwetsbare momenten van iemands leven. Op de IC kun je iedere dag die dokter voor de patiënt zijn.'

    Is er verder nog iets wat je de lezers van De Intensivist wil meegeven?

    'Mijn belangrijkste boodschap over de toekomst van de IC bewaar ik voor mijn afscheidsrede. Ondanks dat de gezondheidszorg woelige tijden doormaakt, hebben wij het aller-, aller-, allermooiste beroep in de wereld. Dat meen ik uit de grond van mijn hart. We hebben een breed vak, werken met ons hoofd en onze handen, en hoeven ons nooit te vervelen. Maar besef ook: het gaat niet alleen om iemand uit zijn of haar shock halen, maar ook om zijn of haar angsten.

    Ga ik mijn vak missen? Ja. Niet de technische kant van de IC-geneeskunde, maar wel het feit dat je in een hele korte periode van iemands leven een enorme impact kunt maken. Die momenten hebben op het emotionele vlak diepe indruk op mij gemaakt. Dat ga ik ongetwijfeld missen.'

     Quotes

    ‘Ik ben door een paar life-events wel met mijn neus op de feiten gedrukt: het is niet vanzelfsprekend dat je gezond blijft.’

    ‘Toen ik begon stond het vak in de kinderschoenen.’

    ‘Wij werden niet opgeleid … we leidden onze bazen op zodat ze ons een beetje begrepen.’

    ‘Als wij vroeger uit het ziekenhuis kwamen, dan stonden we ook echt “uit”.’

    ‘Als je een patiënt iets belooft, dan moet je het ook waarmaken.’

    Referenties

    Niet van toepassing