De lange dienst
‘Zoek de verbinding met de wereld buiten de IC’
Inhoud:

    Auteur(s):

    tekst Matthijs Kox

    beeld Arja Giesbers

    De lange dienst

    ‘Zoek de verbinding met de wereld buiten de IC’

    Zoek de verbinding met de wereld buiten de IC’

    Eind mei gaat Evert de Jonge (67) met pensioen, na ruim 15 jaar afdelingshoofd te zijn geweest van de IC van het LUMC. De Jonge deed belangrijk onderzoek naar SDD en de effecten van hypoxie en hyperoxie bij IC-patiënten. De laatste jaren zette hij zich in voor passende zorg op de IC. In februari werd hij op de Intensivistendagen benoemd tot erelid van de NVIC en gaf hij een inspirerende erelezing. In dit afscheidsinterview voor De Intensivist blikt hij terug op zijn carrière en geeft hij zijn visie op de toekomst van de IC.

    Hoe is uw carrière verlopen?

    ‘Mijn moeder was verpleegkundige, zo kwam ik al vroeg met het ziekenhuis in aanraking. Maar het is niet zo dat geneeskunde met de paplepel werd ingegoten, ik ben de eerste arts in mijn familie. Voor zover ik me kan herinneren wilde ik altijd al internist worden, terwijl ik nog niet eens echt wist wat dat betekende. Ik ging tijdens mijn studie Geneeskunde in Amsterdam niet veel naar college, daar droomde ik vrij snel weg. Maar ik was wel gemotiveerd, zat veel in de boeken en ging naar practica. Halverwege mijn coschappen heb ik een vol jaar als vakantie-assistent op de afdeling interne geneeskunde gewerkt. Uiteraard was ik totaal niet bevoegd maar het ging prima. Mede daardoor ben ik na de studie direct aangenomen voor de opleiding tot internist. Toen heb ik nog een tijdje gedacht om MDL te gaan doen maar uiteindelijk heeft de IC-stage tijdens mijn internistenopleiding me zo gegrepen dat ik gesolliciteerd heb voor de fellowopleiding, die toen nieuw was. Zo werd ik de eerste antegrade opgeleide intensivist van Nederland. Ik weet niet zo goed waarom, maar daar ben ik nog steeds trots op. De opleiding moest nog helemaal vorm krijgen, het was een heel bijzondere tijd om het vak te leren. Toen ik klaar was, werd ik aanvankelijk overal afgewezen. Per toeval kwam er een plaats vrij in het AMC. Dat soort toevalligheden bepalen je toekomst. Daar ben ik tot 2009 gebleven, waarna ik afdelingshoofd in Leiden kon worden.’

     

    Waarom solliciteerde u daarop?

    ‘Hoewel ik het in Amsterdam heel goed naar mijn zin had, had ik behoefte aan een nieuwe uitdaging. In Leiden werd ik verantwoordelijk voor één grote IC-afdeling, dat sprak me erg aan. Ik heb er ruim 15 jaar met heel veel plezier gewerkt, ben trots op wat we samen neergezet hebben en ga nog elke dag fluitend naar het LUMC.’

     

    Wat maakt het vak intensivist voor u zo mooi?

    ‘In de begintijd was het vooral de vrijheid die me aansprak. De IC-geneeskunde was onontgonnen terrein. Daarom werd je ook nauwelijks beperkt door regels. Op veel vlakken wist namelijk niemand wat het beste was. Kijk, destijds was ik ’s nachts de enige arts op een IC met dertig bedden, en dan sliep je vaak ook nog de hele nacht. Alles wat je deed was een soort bonus voor de verpleging. Die werkte vooral volgens vaste protocollen in die tijd. Dit was uiteraard geen wenselijke situatie, maar leuk en uitdagend was het wel. Je had het gevoel, en dat heb ik gelukkig nog steeds, dat je écht het verschil kunt maken.’

     

    U bent één van de grondleggers van SDD in Nederland, hoe is dat zo gekomen?

    ‘Ik heb er inderdaad veel onderzoek naar gedaan, maar de echte grondleggers zijn Rick van Saene, Durk Zandstra en Chris Stoutenbeek. SDD is nog steeds controversieel, maar in die tijd was dat extreem. Het probleem was dat het slechts in kleine studies was onderzocht die de brede IC-gemeenschap nog niet konden overtuigen. Halverwege mijn fellowschap werd Chris Stoutenbeek mijn opleider en hij wilde de eerste grote SDD studie gaan doen. Helaas overleed Chris nog voor de studie van start ging en nam ik het stokje over. Alleen al het feit dat we die studie gingen doen leidde tot veel ophef. Iedere IC-patiënt antibiotica geven, ook als ze geen infectie hebben, ging volledig tegen het dogma van resistentiebeperking in. Velen dachten daarom dat SDD uiteindelijk tot oversterfte zou leiden. Onze studie toonde echter verminderde sterfte aan. En de resistentie nam ook nog eens af! Dat was een stap in de goede richting, maar er bleef twijfel. De studie van Annemarie de Smet en Marc Bonten van zo’n twintig jaar geleden, die nog veel groter was dan de onze, heeft ervoor gezorgd dat de meeste ziekenhuizen in Nederland standaard SDD gingen gebruiken.’

     

    Hoe ziet u de toekomst van SDD, ook buiten Nederland?

    ‘SDD blijft een door geloof of overtuiging gedreven onderwerp, zelfs in Nederland. In twee recente internationale studies werd de sterftereductie niet gevonden, hoewel de resistentie wel afnam. Veel mensen wijten die discrepantie met de eerdere Nederlandse studies aan een andere setting of aan een suboptimaal design of uitvoer van die studies. Ik denk dat er iets anders aan de hand is: in de loop der jaren is een verschuiving in de darmflora van IC-patiënten opgetreden, met name meer bacteriën die van nature resistent zijn tegen colistine, b.v. Serratia. Die zien we de laatste jaren gewoon veel vaker. Daardoor kan SDD wellicht minder effectief zijn geworden. Eigenlijk hebben we een nieuwe grote Nederlandse studie nodig naar de effectiviteit van SDD.’

     

    Stel: daar komt uit dat SDD geen effect heeft op sterfte, maar wel de resistentie vermindert. Moeten we er dan mee doorgaan?

    ‘Dat is een goede vraag waarop ik geen zwart-wit antwoord op kan geven. Wellicht moeten we de antibioticamix dan aanpassen.’

     

    Beschouwt u het SDD-onderzoek uw grootste wetenschappelijke succes?

    ‘Ik ben vooral trots op het feit dat ik onderzoek heb gedaan dat dicht bij de IC-praktijk ligt, dat klinisch toepasbaar is. Andere voorbeelden daarvan zijn mijn onderzoek naar zuurstof en naar de opname van fraxiparine bij patiënten die noradrenaline krijgen. De keerzijde van mijn onderzoekscarrière is dat die qua onderwerpen vrij breed is. Ik heb grote bewondering voor mensen die zich richten op één onderwerp en helemaal de diepte ingaan. Maar dit past gewoon bij mij.’

     

    Wat is op IC-gebied de belangrijkste verandering die u heeft meegemaakt?

    ‘Buikligging heeft in ieder geval de meeste indruk gemaakt. Ik herinner me nog goed hoe hoog de drempel was om de eerste patiënt te draaien, maar ook hoe snel iedereen overtuigd was door de directe verbetering in zuurstofopname. Dat was echt een revolutie. De manier waarop we patiënten beademen is ook fundamenteel veranderd. In mijn begintijd zagen we bij vrijwel iedereen die overleed tekenen van barotrauma. Dat doen we nu echt veel beter.’

     

    Wat zijn de belangrijkste uitdagingen voor de IC-zorg van de toekomst?

    ‘Passende en proportionele zorg. Bij wie gaan we heel intensief behandelen en bij wie niet? Uiteraard vanwege de kosten, maar dat is misschien nog wel de minst belangrijke reden. Het gaat veel meer om capaciteit. We hebben gewoon te weinig verpleegkundigen, dus je moet goed afwegen voor wie je ze inzet. Daarnaast is een heel intensieve behandeling lang niet voor alle patiënten goed, zeker als hun prognose toch al heel slecht is. Ik heb hiervoor in 2017 een denktank opgericht. Die heeft tijdens COVID stilgelegen maar is gelukkig weer nieuw leven ingeblazen door de NVIC. Transparantie, zorgvuldigheid en uniformiteit zijn wat mij betreft het belangrijkst in deze kwestie. Op basis van welke criteria gaan we wat doen bij welke patiënt. We hebben in de commissie nu bijvoorbeeld besloten dat intensieve IC zorg, en dan heb ik het dus niet over een beetje optiflow, alleen gegeven moet worden als er een realistisch uitzicht is op minstens een half jaar overleving met redelijke kwaliteit van leven. Ook dat is nog een beetje vaag, maar dat is mijns inziens niet erg, het biedt namelijk ruimte voor persoonlijke interpretatie en voor hoe iemand in het leven staat. Daarbij moeten we ook verder kijken dan onze eigen beroepsgroep. Neem bijvoorbeeld een patiënt met de ziekte van Duchenne die een sepsis krijgt: betrek in zo’n geval ook de neuroloog en wellicht het centrum voor thuisbeademing. Die kunnen veel beter inschatten wat kwaliteit van leven is in een bepaalde setting. Zoek daarom de verbinding met de wereld buiten de IC.’

     

    Hoe zou u uw leiderschapsstijl omschrijven?

    ‘Het is moeilijk om hierbij niet meteen in containerbegrippen of modieuze termen te vervallen, maar ik denk dat ik een verbindend leider ben. Ik wil me vooral niet afzonderen, sta open voor de opvattingen van anderen en kijk hoe die mij kunnen versterken. Mijn ervaring is dat je zo veel verder komt dan dat je isolationistisch handelt.’

     

    Bent u in uw carrière ook geconfronteerd met andere leiderschapsstijlen?

    ‘Uiteraard, zeker in het begin van mijn carrière stonden leiders meer op een voetstuk, en werd dat ook als belangrijk ervaren. Dat was overigens zeker niet alleen maar slecht, want dat soort leiders staken vaak enorm veel tijd in hun werk en hebben het vak in belangrijke mate vooruit geholpen. Maar de tijden veranderen nu eenmaal. Ik denk dat de leider van nu vooral moet faciliteren dat iedereen op de afdeling doet waar ie goed in is. Zo maak je elkaar sterker en blijft het werk voor iedereen leuk en behapbaar.’

     

    Wat gaat u na uw pensioen doen?

    ‘Ik ga de fotovakschool volgen, een parttime opleiding van twee jaar. Als tiener had ik al een donkere kamer en ik ben altijd wel een beetje blijven fotograferen. Maar dat kan best een stukje serieuzer en beter. Ik heb er in ieder geval heel veel zin in!’